-
1 brosser
brosser [brossee]1 (af)borstelen ⇒ (af)wrijven, afschuieren♦voorbeelden:→ cours♦voorbeelden:se brosser les ongles • z'n nagels borstelen〈 informeel〉 tu peux te brosser! • je kan lang wachten!, schrijf het maar op je buik!→ ventrev2) schilderen, schetsen3) effect geven (aan) [biljardbal]4) speibelen -
2 laver
-
3 se brosser les dents
se brosser les dents -
4 se laver les dents
se laver les dents -
5 angewöhnen
angewöhnen♦voorbeelden:1 dem Kind angewöhnen, sich die Zähne zu putzen • het kind (eraan) gewennen (om) zijn tanden te poetsen
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Французский